Wat is zweefvliegen?
De start
Op een zweefvliegveld staan de vliegtuigen aan het begin van de baan opgesteld. Aan de andere kant van het veld staat de lier die ze de lucht in zal trekken. Als een vlieger zich helemaal klaar heeft gemaakt en alle checks heeft gedaan, kan er gestart worden. De vlieger geeft duidelijk aan dat hij er klaar voor is om te starten.
De kabel wordt aangehaakt en op de startplaats stuurt met een felle lamp een lichtsignaal naar de lier. De lierist start de motor en trekt de kabel eerst rustig strak. Eenmaal op spanning kan er gas gegeven worden en het vliegtuig accelereert in ongeveer 3 seconden naar 100km/u. Het vliegtuig komt los van de grond en klimt tot circa 350 à 400 meter hoogte. De piloot ontkoppelt de kabel en dan kan vliegen echt beginnen.
In de lucht
Als de kabel los is van het vliegtuig, moet je als vlieger zelf proberen hoogte te winnen. Zweefvliegtuigen hebben geen motor en maken gebruik van een andere manier om zo lang mogelijk in de lucht te blijven.
Zweefvliegtuigen vliegen op zonne-energie. De zon verwarmt de aarde. De lucht boven het aardoppervlak wordt hierdoor ook opgewarmd. Warme lucht stijgt op en vormt thermiek.
Thermiek is niet zichtbaar. Dus we weten niet altijd of we lang kunnen vliegen. Er zijn wel aanwijzingen voor thermiek zoals (cumulus)wolken en rondcirkelende roofvogels. Als zweefvlieger leer je deze aanwijzingen te gebruiken en probeer je in de thermiek omhoog te gaan.
De landing
Het vliegtuig begint de nadering op ongeveer 200 meter hoogte. Hier vliegt de piloot een circuit dat bestaat uit 3 fases: rugwindbeen, basisbeen en aanvliegbeen.
Het rugwindbeen: op “downwind” vliegt de piloot parallel aan het landingsveld met de wind mee. Tijdens vliegen worden belangrijke checks uitgevoerd; de 4W+S (wind, wiel, water, welvingskleppen en snelheid).
Vervolgens komt het basisbeen. Hier is het belangrijk de hoogte in de gaten te houden. Met de remkleppen kan de piloot de daalsnelheid van het vliegtuig vergroten. Zo zorgt hij ervoor dat hij met de goede hoogte naar de landingsbaan vliegt.
Als laatst deel is het aanvliegbeen. Op “final” is het vliegtuig in de laatste fase van de landing. De piloot vliegt recht op de landingsbaan af en trekt remkleppen om de weerstand te vergroten en netjes te landen.